Deze column schrijf ik vanuit Paraguay, alwaar ik arriveerde met het vliegtuig, en waar ik gisteravond een hoofdgerecht at met kaas en ei. Dat zijn twee nogal grote bekentenissen voor een onderzoeker die zich al meer dan tien jaar bezighoudt met duurzaamheid en ook bekend werd met een boek waarin ik argumenteer dat veganistisch eten de norm wordt.

De mijne is het al, weet iedereen die het boek las: ik leerde tijdens het schrijven zoveel over de bio-industrie dat ik besloot die niet langer te willen steunen. Sindsdien eet ik plantaardig. Maar heel soms niet, want soms is het maken van een uitzondering, óók duurzaam. Er zullen ongetwijfeld lezers van deze column zijn die boos worden om mijn bekentenis. Net zoals er dagelijks volgers op mijn instagram-account te vinden zijn, die vinden dat ik geen veganistische koekjes mag eten omdat daar volgens hen mogelijk palmolie in zit. En palmolie is óók niet goed. En net zoals ikzelf hier, in een land met een economie die draait op koeienvlees, kwaadheid kan voelen opkomen als mensen in restaurants steaks van een halve kilo wegwerken en zich daarbij geenszins lijken te storen aan het feit dat de veehouderij bijdraagt aan razendsnelle ontbossing.

De bozen hebben, natuurlijk, gelijk. In al deze voorbeelden zouden de veroordeelden zich duurzamer kunnen gedragen. Toch ben ik ertegen dat we onze zorgen massaal, op boze wijze aan elkaar ventileren; iets dat we steeds vaker, steeds makkelijker lijken te doen. Maar boosheid maakt geen betere wereld, om twee redenen.

Belangenbehartiging

Allereerst laat boosheid vaak geen ruimte voor nuance en redenering. Zonder mijn eigen vlieg- en eetgedrag goed te willen praten, is het een feit dat ik er over na heb gedacht en besloot dat het in dit geval toch de juiste keuze was.

Ik vlieg veel minder dan voorheen. Soms maak ik een uitzondering, namelijk als ik denk dat mijn vliegreis een groot belang dient voor mijn onderzoek en daarmee voor de samenleving. Bijvoorbeeld als ik over belangrijke bevindingen mag spreken voor duizenden mensen op een congres, die ik daarmee potentieel beïnvloed, of als ik, zoals nu, enkele maanden ergens veldwerk ga doen om zo cruciale data te verzamelen.

Plantaardig eten doe ik vrijwel consequent, zélfs in een land als dit, waar veganisme nog vrij onbekend is. Gisteren lukte het niet: ik bestelde per ongeluk een gerecht dat volgens de kaart alleen groenten en granen bevatte, maar er bleek toch kaas en ei in te zitten. Ik at het op: weggooien en daarmee voedsel verspillen zou ik pas écht zonde vinden, en ook respectloos tegenover de dieren die er nu tóch al voor gestorven waren.

Daders en helden

Met andere woorden: ik maak mijn minder-duurzame uitzonderingen bewust, en datzelfde geldt voor veel anderen om ons heen, al zien we dat niet altijd. Wie weet eet iemand vrijwel vegetarisch, maar mist ze de vis die ze vroeger dagelijks at en gunt ze zichzelf daarom nog héél af en toe een stukje – is dat niet beter, dan dat ze haar hele vegetarische dieet opgeeft omdat ze het immers niet perfect kan doen? Wie weet rijdt een ander dagelijks met de auto naar zijn werk, maar koopt hij bewust en weinig kleding, of geeft het grootste deel van zijn inkomen aan milieu-organisaties: is het dan eerlijk om diegene te veroordelen als niet-duurzaam? In vooruitgang bestaan geen daders en helden; alleen mensen die het vandaag beter proberen te doen, dan gisteren.

“In vooruitgang bestaan geen daders en helden; alleen mensen die het vandaag beter proberen te doen, dan gisteren.”

Roanne van Voorst

Antropoloog

Ten tweede is boosheid meestal niet behulpzaam voor progressie en positieve verandering. Boosheid fungeert vooral om de wereld te verdelen in goed en kwaad, liefst met onszelf aan de juiste kant. Als ik tafelgenoten veroordeel omdat ik vind dat ze meer vlees eten dan goed is, geef ik eigenlijk mijzelf op indirecte wijze het compliment dat ik een beter mens ben, omdat ík ’beter’ eetgedrag vertoon. Maar dan maak ik van mijn normen,  de hoogste standaard.

Voor het eetgedrag van mijn tafelgenoten zal mijn bozige blik  niet veel uitmaken: hoogstens worden ze defensief van mijn aanvallerige intonatie. Het kan natuurlijk dat de gevoelde boosheid niet voortkomt uit superieuriteitsgevoel, maar uit oprechte angst over de toekomst van onze planeet: ook dan, helpt het echter niet om die zorgen op een boze manier te uiten. Wat in mijn ervaring beter werkt, is het verleidelijk maken van duurzamere keuzes: zet je gasten een goddelijke maaltijd voor, die toevallig ook nog eens vegan is; vertel vrienden over de fantastische nachttreinreis die je maakte – in zijn column deelde duurzaamheidsexpert Piet Sprengers daar nog meer concrete tips over.

Laten we de boosheid en zorgen die we voelen als we kijken naar de mensen om ons heen, omzetten in effectievere energie: informatie opzoeken over wat we wél kunnen doen, bewust beslissingen nemen, elkaar prijzen voor het duurzame gedrag dat we steeds vaker vertonen. Zo komen we samen uiteindelijk sneller vooruit, dan wanneer we woedend stil blijven staan om naar elkaar te wijzen.